G, de vader van belanghebbende, X, richt in 1975 een stichting (H) op naar Liechtensteins recht. G overlijdt in 1995. Na het overlijden van G worden, conform het bepaalde in het reglement van H, subrekeningen voor de kinderen van G geopend. Op deze rekeningen worden vervolgens gelden geboekt. In 2013 maakt X gebruik van de inkeerregeling en verklaart zij dat zij gerechtigd is tot het vermogen van H. Naar aanleiding van deze verklaring besluit de inspecteur om een aanslag schenkingsrecht op te leggen. Hij stelt zich op het standpunt dat de overboeking van geld van de bankrekening van H op een subrekening van X fiscaal als schenking door de moeder moet worden gekwalificeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een schenking door de moeder aan de kinderen. Het openen van de subrekeningen en het overboeken van gelden naar die subrekeningen is aan te merken als het uitvoeren van een verplichting door het bestuur van H uit hoofde van het reglement. Op grond van het reglement verviel het recht van G op het Zwitserse banktegoed bij zijn overlijden. Hierdoor maakte het recht geen deel uit van zijn nalatenschap en evenmin van de huwelijksgoederengemeenschap. Na het overlijden van G konden de moeder en de kinderen dan ook niet in hun hoedanigheid van echtgenote respectievelijk erfgenaam over het stichtingsvermogen beschikken, maar in hun hoedanigheid van derdenbegunstigden. Het valt dan ook niet in te zien dat bij de moeder sprake was van vrijgevigheid. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 12 oktober