X heeft 1/3e deel van de eigendom van 47 woningen. De WOZ-beschikkingen van de 47 woningen zijn op naam van X gesteld. Aan X wordt een aanslag verhuurderheffing 2014 van € 26.328 opgelegd. X stelt dat alle mede-eigenaren recht hebben op de vrijstelling. Volgens X moet namelijk driemaal rekening worden gehouden met de vrijstelling van tien woningen. Rechtbank Den Haag verwerpt de stelling van X dat, bij een situatie van mede-eigendom, de vrijstelling van tien woningen voor iedere mede-eigenaar zou moeten gelden. Volgens de rechtbank is er namelijk geen aanleiding om de wettelijke bepalingen in casu buiten toepassing te laten.
Hof Den Haag oordeelt dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling van verhuurders/mede-eigenaren en verhuurders/enig-eigenaren bij de verhuurderheffing. Volgens het hof is er namelijk sprake van een overduidelijke onevenredigheid, en strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het hof overweegt daarbij dat X en haar twee zussen samen € 26.328 aan verhuurderheffing zijn verschuldigd, terwijl drie samenwerkende verhuurders die elk enig-eigenaar van (nagenoeg) een derde deel van 47 woningen zijn, slechts € 4032 verhuurderheffing per persoon zijn verschuldigd. Het hof verwijst hierbij ook naar de conclusie van Advocaat-generaal Wattel (nr. 16/04100, V-N 2017/8.22.11). Verder merkt het hof nog op dat deze overduidelijke onevenredigheid met name aan het licht komt bij de wijziging van een mede-eigendomssituatie in enig-eigendomssituatie en vice versa. Het hof vermindert de aanslag verhuurderheffing naar € 4032, het bedrag dat X zou zijn verschuldigd als er sprake zou zijn van drie samenwerkende verhuurders.
Wetsartikelen:
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Verhuurderheffing
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 23 juni