Belanghebbendes moedermaatschappij huurde een onroerende zaak in een groot winkelcentrum voor € 72.000 per jaar. Belanghebbende gebruikte deze onroerende zaak. Nadat haar moedermaatschappij failliet gaat wordt de huurovereenkomst beëindigd en vanaf 1 mei 2016 is belanghebbende zelf de zaak gaan huren voor € 51.000 per jaar. Belanghebbende stelt dat uit moet worden gegaan van een huurprijs van € 51.000 bij het bepalen van de WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2018. De inspecteur betwist dit.
Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat aannemelijk is geworden dat de overeengekomen huurprijs geen zakelijke huurprijs is. Een op zakelijke wijze overeengekomen prijs tussen van elkaar onafhankelijke partijen is niet noodzakelijk de waarde in het economisch verkeer (vgl. HR 24 januari 2001, 36041). Relevant is ook dat het huurcijfer zonder aanbieding op de markt ter verhuur onderhands tot stand is gekomen. Tussen de ingangsdatum van de eigen huurprijs en de waardepeildatum zit daarnaast 20 maanden. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat zij een betere onderhandelaar is dan haar moedermaatschappij, verklaart mogelijk waarom zij een lagere huur heeft kunnen bedingen dan de vorige huurder, maar daaruit volgt niet dat de belanghebbende de meest biedende gegadigde is.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 oktober