X is de dochter en enig kind van haar reeds overleden vader en zijn echtgenote. Bij testament heeft vader zijn dochter X, bij vooroverlijden zijn echtgenote, tot enige erfgename benoemd. Vader heeft daarbij via een fideï commis de residuo de last opgelegd om wat zij van zijn nalatenschap onvervreemd en onverteerd zou nalaten uit te keren aan enkele goede doelen (de verwachters). De echtgenote is in 1992 overleden. Vader is in 1995 overleden. Tot de nalatenschap van vader behoorden aandelen A bv met een waarde van € 5.300.000. Het vermogen van A bv bestond destijds (indirect) grotendeels uit beleggingsvermogen. X is in 2014 overleden. De executeur-testamentair van X heeft een overlijdensaangifte inkomstenbelasting gedaan en daarin een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven van € 3.570.187. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd conform de aangifte. Na een onderzoek te hebben ingesteld heeft de inspecteur op 9 december 2017 een navorderingsaanslag opgelegd en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd naar € 4.984.293. Op 11 januari 2018 is bezwaar gemaakt en verzocht om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen, daartegen heeft X bezwaar gemaakt en vervolgens heeft X beroep ingesteld. In geschil is of X ten tijde van haar overlijden een aanmerkelijk belang had met betrekking tot de aandelen A bv en, zo ja, of als gevolg van het overlijden van X sprake is van een belaste vervreemding van de aandelen. Niet in geschil is de waardering van de aandelen.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat, ondanks de voorwaardelijke verkrijging, X het juridische en economische eigendom van de aandelen heeft verkregen. Daartoe overweegt het hof dat X bij leven de bevoegdheid had de bezwaarde aandelen te verteren en te vervreemden. Daarnaast oordeelt het hof dat als gevolg van het overlijden van X ten aanzien van X sprake is van een belaste vervreemding krachtens de fictie van art. 4.16 lid 1 letter e Wet IB 2001. Het hof overweegt hiertoe dat X tot haar overlijden een aanmerkelijk belang bezat en dat dit aanmerkelijk belang van haar op de verwachters is overgegaan. Dat die overgang berust op een door haar vader gevestigde titel acht het hof niet in strijd met de tekst van art. 4.16 lid 1 letter e Wet IB 2001. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 13 juni