De Minister van Financiën heeft besloten overgangsrecht te treffen voor bepaalde situaties waarbij door de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (V-N 2024/4.3.5) niet voldaan kan worden aan de bezitseis of het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956.
In de wet is namelijk geen overgangsrecht getroffen, omdat een fonds voor gemene rekening zelf geen onderneming kan drijven. Een fonds voor gemene rekening kan echter wel een belang hebben in een lichaam dat een onderneming drijft. Hierdoor kan het fonds voor gemene rekening door de toerekening van de bezittingen en schulden in dat lichaam aan het fonds indirect een onderneming drijven.
Dit besluit bevat goedkeuringen voor de situatie dat er voorafgaand aan het tijdstip dat een fonds voor gemene rekening als gevolg van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling niet meer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting een aandelenfusie plaatsvindt als bedoeld in art. VI lid 2 van die wet. De goedkeuringen sluiten aan bij het overgangsrecht dat is opgenomen in art. XII van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (V-N 2024/4.3.4).
Mocht in situaties waarbij een zodanige aandelenfusie niet heeft plaatsgevonden, de inwerkingtreding van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling ertoe leiden dat de deelgerechtigde niet voldoet aan de bezitseis of het voortzettingsvereiste, dan kan een verzoek aan de Belastingdienst worden gedaan. In dergelijke gevallen wordt bezien of een goedkeuring kan worden verleend.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 november 2024. Aandelenfusies die hiervoor hebben plaatsgevonden kunnen overeenkomstig de goedkeuringen worden behandeld.
Wetsartikelen:
Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling VI
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 18 november
Informatiesoort: VN Vandaag