Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de vordering ten tijde van de inbreng in X bv waardeloos is. Z bv was op het moment van de overdracht van de vordering reeds een langere periode in verzuim met betrekking tot het betalen van aflossing en rente.
A is de aandeelhouder van belanghebbende, X bv. Hij verstrekt in augustus 2013 een lening van € 50.000 aan Z bv. Z bv investeert in startups in de techsector. De lening heeft een looptijd van drie maanden. Na drie maanden wordt de lening echter niet afgelost, en treft A invorderingsmaatregelen. Ook deze zijn niet succesvol. Eind 2014 is de vordering opgelopen tot € 280.000. A komt daarop met X bv overeen dat X bv 315.000 aandelen uitgeeft aan A tegen inbreng van de economische eigendom van de vordering. Z bv wordt in 2015 failliet verklaard. In haar VPB-aangifte 2016 waardeert X bv de vordering op Z bv af met € 313.291. De inspecteur accepteert deze aftrek niet.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de vordering ten tijde van de inbreng in X bv waardeloos is. Z bv was op het moment van de overdracht van de vordering reeds een langere periode in verzuim met betrekking tot het betalen van aflossing en rente. Verder loopt de vordering, onder andere door de boete van € 1000 per dag, binnen anderhalf jaar op van € 50.000 naar € 280.000. Daaruit blijkt dat sprake is van een zeer risicovolle vordering. Ook hebben de invorderingsmaatregelen niet tot enige betaling geleid. De rechtbank acht verder ook van belang dat X bv heeft bevestigd dat zij geen inzicht had in de financiële situatie van de debiteur van de vordering (Z bv) en daar ook geen onderzoek naar te hebben verricht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Fiscale waardering van vorderingen en schulden.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 11 februari