Y bekleedt functies bij belanghebbende, X. Hij heeft in de periode 2014 - 2016 werkzaamheden voor X verricht in Spanje. Deze werkzaamheden zijn verricht via X en gefactureerd door een van haar functionarissen. Ten aanzien van de door Y genoten inkomsten heeft Spanje een heffingsrecht. Van dit recht heeft Spanje ook gebruik gemaakt, door de vergoeding voor de als artiest verrichte werkzaamheden grotendeels als zijn inkomen aan te merken en te belasten. Voor deze inkomsten verleent de inspecteur in de IB een vrijstelling van maximaal de door Spanje in aanmerking genomen verdiensten. De vergoeding voor de Spaanse werkzaamheden is echter ook in Nederland omzet van X, en ook deels winst waarover VPB wordt geheven. X is van mening dat er sprake is van dubbele belastingheffing en verzoekt de Staatssecretaris van Financiën om in overleg te treden met Spanje.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de staatssecretaris niet in overleg met Spanje hoeft te treden. De rechtbank wijst er daarbij op dat ten aanzien van X in privé niet is gebleken van een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Belastingverdrag NL - Spanje. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat X geen Spaanse belasting heeft hoeven betalen over de verdiensten van Y. Ook daarbij is dus geen sprake van dubbele belastingheffing. Nu de belastingheffing in overeenstemming met het Belastingverdrag is, is er ook geen reden voor de staatssecretaris om in overleg te treden met Spanje. Dat X fiscale gevolgen ondervindt van de Spaanse verdiensten van Y, vloeit voort uit de door X en Y gekozen werkwijze.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Amsterdam
Editie: 20 november