De Hoge Raad oordeelt dat rekening moet worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten. Voor een tweede woning hoeft geen eigen gebruik in aanmerking te worden genomen. Verder is de overlijdensschade-uitkering niet vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3.
X ontvangt in 2007 een overlijdensschadevergoeding van € 393.909 in verband met het overlijden van zijn partner in 1998 door een fataal ongeluk. Deze schadevergoeding staat deels op een spaarrekening en is deels belegd in aandelen en obligaties. In geschil is onder meer of de overlijdensschadevergoeding voor de jaren 2017 tot en met 2019 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort en of de belastingheffing over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in strijd is met art. 1 EP EVRM en art. 14 EVRM. Hof Den Haag oordeelt dat de overlijdensschade-uitkering in de wet niet is vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3. Conform het kerstarrest (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, BNB 2022/27, V-N 2022/2.3) is de heffing van box 3 op stelselniveau strijdig met art. 1 EP EVRM en art. 14 EVRM indien de heffing hoger is dan het werkelijk rendement. Daarom worden slechts de aanslagen 2017 en 2018 verminderd. Het hof overweegt daarbij ook dat geen rekening hoeft te worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten. Het hoger beroep van X is gegrond. X en de staatssecretaris gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar zijn recente jurisprudentie, dat wel degelijk rekening moet worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten en dat met betrekking tot de tweede woning geen eigen gebruik van een onroerende zaak in aanmerking hoeft te worden genomen. Voor het overige doet de Hoge Raad de zaak af onder verwijzing naar art. 81 lid 1 Wet RO. De overlijdensschade-uitkering is niet vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3. De zaak wordt verwezen naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3