A-G Van Hilten komt op grond van diverse andere taalversies van het arrest van het HvJ EU tot de conclusie dat de Hoge Raad moet nagaan of zich een onttrekking in de zin van art. 203 CDW heeft voorgedaan ondanks dat vaststaat dat de motor niet zonder inklaring in het economische circuit is terechtgekomen. Op grond van art. 204 CDW is X bv volgens de A-G zowel douanerechten als btw verschuldigd.

Belanghebbende, X bv, heeft in 2005 een dieselmotor afkomstig uit een derde land onder de regeling extern communautair douanevervoer gebracht. Met betrekking tot het aanbrengen daarvan bij het kantoor van bestemming is het een en ander misgelopen. Uiteindelijk is de motor ruim twee weken nadat deze had moeten zijn aangebracht, door de geadresseerde alsnog bij de douane aangeboden en door deze onder een opvolgende douaneregeling (actieve veredeling) geplaatst. In geschil is de navordering van douanerechten en btw bij X bv c.q. de verzoeken van X bv om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam oordelen dat de enkele overschrijding van de termijn waarbinnen de motor bij het kantoor van bestemming moest worden aangebracht, niet tot gevolg heeft dat deze aan het douanetoezicht is onttrokken, zodat aan heffing bij invoer niet wordt toegekomen. De Hoge Raad (12 oktober 2012, nr. 10/01243, V-N 2011/38.28) stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU, aangezien onduidelijk is of het enkele overschrijden van de vervoerstermijn leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, of tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. Voor dat laatste geval vraagt de Hoge Raad of de Zesde richtlijn zo moet worden uitgelegd, dat btw bij invoer wordt verschuldigd indien een douaneschuld uitsluitend op grond van art. 204 CDW ontstaat. Het Hof van Justitie EU (15 mei 2014, nr. C-480/12, V-N 2014/28.18) oordeelt dat de enkele overschrijding van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar wel tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. De te verstrekken inlichtingen over de oorzaken van de overschrijding of over de plek waar het goed zich bevond, staan hier los van. Zij hebben namelijk tot doel te voorkomen dat een douaneschuld ontstaat ingevolge dit artikel en dienen er geenszins toe toepassing te geven aan dit artikel. De verwijzende rechter dient de toepassing van art. 203 en 204 nader te bezien. Er is btw verschuldigd wanneer het goed aan de douaneregelingen is onttrokken, zelfs indien een douaneschuld uitsluitend op grond van art. 204 CDW is ontstaan. De verwijzende rechter moet zelf nagaan of het goed is onttrokken op de datum van de wederuitvoer. Als geen enkele douaneschuld is ontstaan, dan moet worden vastgesteld dat dit goed vanaf het binnenkomen ervan in de EU onder de regeling van art. 7 lid 3 en art. 16 lid 1, B, onderdeel a Zesde richtlijn was geplaatst. In dat geval is geen btw verschuldigd. Advocaat-Generaal Van Hilten komt op grond van diverse andere taalversies van het arrest van het HvJ EU tot de conclusie dat de Hoge Raad moet nagaan of zich een onttrekking in de zin van art. 203 CDW heeft voorgedaan ondanks dat vaststaat dat de motor niet zonder inklaring in het economische circuit is terechtgekomen. De A-G meent dat deze opdracht snel vervuld zal zijn, omdat in casu gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een dergelijke scheiding van document en goed. Van een onttrekking is haars inziens dan ook geen sprake, zodat vervolgens aan toepasbaarheid van art. 204 CDW wordt toegekomen. Aangezien geen omstandigheden zijn aangevoerd ter rechtvaardiging van het tijdsverloop tussen het einde van de aanbrengingstermijn en het daadwerkelijke aanbrengen van de motor, is de termijnoverschrijding niet redelijk. Dat betekent dat het verzuim niet zonder werkelijke gevolgen is gebleven en dat dus douanerechten verschuldigd zijn. Er is volgens de A-G ook btw verschuldigd. De motor is weliswaar niet zozeer onttrokken in de zin van art. 203 CDW, maar valt (toch) niet meer onder de douaneregeling. Dat betekent dat die regeling kennelijk moet zijn beëindigd. De ter zake van invoer verschuldigd geworden btw komt volgens de A-G wel voor aftrek of teruggaaf in aanmerking. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 22

Wet op de omzetbelasting 1968 18

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Douane

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 1 oktober

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen