X sluit met de inspecteur in februari 2008 een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot correcties inkomstenbelasting en vermogensbelasting 1995 tot en met 2001. Deze correcties hielden verband met een in Luxemburg aangehouden bankrekening. In de vaststellingsovereenkomst behoudt X zich uitdrukkelijk het recht voor om in bezwaar en/of beroep te komen tegen de op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000 waarin alle correcties worden verwerkt. Ook maakt X een voorbehoud betreffende de daarbij toegepaste verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren. De navorderingsaanslag vermogensbelasting wordt op 30 mei 2008 opgelegd. Bij brief van 16 juli 2010 schrijft X aan de inspecteur dat de navorderingsaanslag wegens termijnoverschrijding moet worden vernietigd. Volgens X heeft de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag namelijk niet de voortvarendheid betracht, die redelijkerwijs verlangd kan worden. De inspecteur wijst het verzoek op 15 september 2010 af. X gaat in beroep. Rechtbank Arnhem overweegt dat de brief van 16 juli 2010 door de inspecteur aangemerkt had moeten worden als bezwaarschrift gericht tegen de navorderingsaanslag en dat de inspecteur dit bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. X komt in hoger beroep. Volgens X is het voorbehoud dat in de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verlengde navorderingstermijn door hem is gemaakt, door de rechtbank ten onrechte niet aangemerkt als een (ontvankelijk) prematuur bezwaarschrift. Hof Arnhem overweegt dat het in de vaststellingsovereenkomst gemaakte voorbehoud niet kan worden aangemerkt als een voortijdig maar op de voet van artikel. 6:10 Awb niettemin ontvankelijk bezwaar tegen de nog op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000. De rechtbank heeft de brief van 16 juli 2010 terecht aangemerkt als bezwaarschrift. De overschrijding van de bezwaartermijn is volgens het hof niet verschoonbaar omdat X (bijgestaan door een professionele belastingadviseur) redelijkerwijs niet kon hebben gemeend dat met het opnemen van de voorbehouden in de vaststellingsovereenkomst reeds bezwaar was gemaakt tegen de nog op te leggen navorderingsaanslag. Het hof verklaart het hoger beroep van X toch gegrond omdat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de vaststellingsovereenkomst.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:10