De heer X is adviseur van beroep en belandt financieel in zwaar weer. In 2010 komen X en de inspecteur overeen dat X alsnog zijn IB-aangifte over 2007 kan indienen. Na ontvangst van de aangifte en uitvoerige correspondentie stelt de inspecteur dat de verstrekte informatie niet kan worden aangemerkt als het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verstrekken daarvan. De inspecteur verhoogt het belastbaar inkomen van box 1 met € 75.632 tot € 201.843. Volgens de inspecteur moet X bewijzen dat de aanslag te hoog is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermindert de aanslag tot € 134.973. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 6 juni 2014, 13/00306 en 13/00319, V-N Vandaag 2014/1265) oordeelt dat - gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de uitvoerige correspondentie - de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase van afgerond één jaar niet aan de inspecteur kan worden toegerekend. X claimt dus vergeefs een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur maakt door overlegging van de overdrachtsakte aannemelijk dat X zijn oude woning voor € 702.500 heeft verkocht, waardoor de aftrekbare rente van de nieuwe woning lager wordt. Op basis van de goedkoperwonenregeling van art. 3.119a lid 2 Wet IB 2001 is de eigenwoningschuld van de oude woning dus bepalend voor de aftrek van de nieuwe woning. Het inkomen wordt nader vastgesteld op € 137.703. Het beroep van de inspecteur is gegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO). (Vergelijk het identieke arrest HR 14/03429).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a lid 2