X maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 21.468 over de periode 2018 tot en met 2021. De naheffingsaanslag volgt op een verzoek om teruggaaf van voorbelasting voor het tweede kwartaal van 2021 dat niet wordt verleend. X wil twee Mercedessen exploiteren voor verhuur en verkoopt deze met verlies nadat de teruggaaf uitblijft. In geschil is of de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en of X recht heeft op schadevergoeding wegens het niet-tijdig reageren op het teruggaafverzoek en de lange duur van de procedure.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en vermindert deze tot € 19.222. Het verzoek om schadevergoeding wegens de late teruggaaf wordt afgewezen, omdat X niet aannemelijk maakt dat de inspecteur verantwoordelijk is voor het geleden verlies. Een niet realistisch en goed onderbouwd ondernemingsplan is waarschijnlijk de oorzaak van het verlies. Het beroep is gegrond omdat de inspecteur in het verweerschrift gedeeltelijk aan X tegemoet komt. Een immateriële schadevergoeding van € 500 wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en X ontvangt een vergoeding van proceskosten.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 8 november
Informatiesoort: VN Vandaag