Akkerbouwer X koopt als pachter in 1998 een perceel cultuurgrond van de Staat der Nederlanden (Domeinen) en behaalt daarbij een pachtersvoordeel. Om de koop te financieren levert X de cultuurgrond direct door aan een belegger, waarbij op de cultuurgrond het recht van erfpacht wordt gevestigd voor de duur van 40 jaar. Verder komen X en de belegger bij afzonderlijke onderhandse akte overeen dat zij gedurende de eerste twaalf jaar gezamenlijk de cultuurgrond aan een derde kunnen verkopen, hetgeen in 2008 geschiedt. In geschil is de hoogte van de landbouwvrijstelling, en of de landbouwvrijstelling ook van toepassing is op de waardeverandering van de bloot eigendom gedurende de periode van de erfpachtfinanciering (van 1998 – 2008).
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het deel van de verkoopsom dat aan de belegger als (mede)verkoper toekomt, niet als financieringslast aangemerkt kan worden. De rechtbank oordeelt tevens dat X bij de gezamenlijke verkoop van de cultuurgrond in 2008 het volledige pachtersvoordeel realiseert. De in de onderhandse akte gemaakte afspraak over de verdeling van de opbrengst verandert daar niets aan. De rechtbank oordeelt tot slot, onder verwijzing naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2014, dat in dit geval de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op de waardeaangroei van de bloot eigendom in de periode van de erfpachtfinanciering. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 22 april