Aan belanghebbende, X, is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd omdat haar auto stond geparkeerd zonder geldig parkeerkaartje of geldige parkeervergunning, terwijl dit wel vereist was. In hoger beroep stelt X dat de naheffingsaanslag niet aan haar maar aan B moest worden opgelegd omdat B de auto feitelijk verkeerd had geparkeerd.
Volgens Hof Den Haag was X ten tijde van het parkeren houder van het voertuig in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2008 van de gemeente Den Haag. Het aanmerken van X als belastingschuldige en het aan haar opleggen van de naheffingsaanslag is in overeenstemming met artikel 225, lid 5 van de Gemeentewet. Daarin is immers bepaald dat zolang geen voldoening van parkeerbelasting heeft plaatsgevonden, de houder van het voertuig wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Verder overweegt het hof nog dat als een parkeerder, zoals in dit geval, enige twijfel koestert of redelijkerwijs behoort te koesteren over de verschuldigdheid van parkeerbelasting, hij daar gericht onderzoek naar moet doen. De gevolgen van het niet voldoen aan het onderzoeken of er ter plaatse sprake is van betaald parkeren komen voor rekening en risico van X. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 27 juli