Volgens Hof Amsterdam is parkeren na logies in een hotel een zelfstandige prestatie. De gemiddelde consument onderkent een economisch doel in lang parkeren bij een luchthaven. De vergoeding moet op basis van marktwaarde worden gesplitst. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Hotel X bij Schiphol biedt “PSF”-arrangementen aan met logies, shuttlebus en parkeren tot 29 dagen na afloop van het verblijf. Hiervoor wordt één vergoeding berekend, waarbij het lage BTW-tarief wordt toegepast. Het hotel biedt een dergelijk arrangement zonder ‘langparkeren’ aan voor € 40 minder dan het PSF-arrangement. Na een boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen BTW opgelegd in verband met de ‘parkeeromzet’. Daarbij is de meerprijs van het arrangement ten opzichte van de prijs voor enkel logies vastgesteld. Hotel X heeft dit bedrag in de boekhouding als ‘parkeeromzet’ verwerkt.

Volgens Hof Amsterdam (V-N 2023/18.1.4) is bij het arrangement sprake van verschillende te onderscheiden prestaties. Kunnen parkeren vlakbij Schiphol tijdens een vliegreis is een aannemelijk economisch doel voor de gemiddelde afnemer. De visie van de modale consument is daarbij leidend en niet die van hotel X. Parkeren na afloop van het verblijf kan in geen geval de omstandigheden van het verblijf zelf optimaliseren. De vergoeding moet op basis van marktwaarde worden gesplitst, tenzij de werkelijke kosten de samenstelling van de prestaties getrouw weergeeft. De berekening van de werkelijke kosten door hotel X geeft geen getrouw beeld van de samenstelling van de geleverde prestaties. De aan parkeren toegerekende vergoeding is gesteld op de meerprijs ten opzichte van alleen logies, dus € 40 per arrangement. Volgens het hof hoeft daar geen bedrag vanaf voor het shuttlebus-vervoer, omdat alle gasten, ook zonder PSF-arrangement, daarvan gebruik mogen maken. De marktprijs is aanzienlijk hoger dan € 40. De naheffingsaanslagen zijn daarom niet voor een te hoog bedrag opgelegd. Het hoger beroep is slechts gegrond voor zover het de overschrijding van de redelijke termijn betreft. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 Tab I-B art. 11

Wet op de omzetbelasting 1968 4

Wet op de omzetbelasting 1968 9

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Omzetbelasting

Editie: 25 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen