Hof Den Haag oordeelt dat de deelnemingsrechten in CATF een waarde hebben voor de vermogensrendementsheffing. Uit een taxatierapport van een extern waarderingsbureau blijkt namelijk dat de rechten in 2018 en 2019 nog een waarde hebben. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X koopt voor in totaal € 572.700 participaties in teakboomplantages in Brazilië en Costa Rica van A bv en stichting B. In 2011 worden de participaties van B ingetrokken en vervangen door deelnemingsrechten in het Central American Timber Fund FCP-SIF (CATF). X is het hiermee niet eens. CATF is in 2020 failliet verklaard. In zijn IB-aangiften 2015 en 2016 kent X geen waarde toe aan zijn participaties. In geschil is de waarde van de participaties voor de vermogensrendementsheffing. De inspecteur is van mening dat de waarde van de participaties € 682.000 (2015) en € 770.000 (2016) bedraagt. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de door hem gehanteerde waarden voor de participaties niet aannemelijk heeft gemaakt. De waarde-overzichten waar de inspecteur zich op baseert zijn te hoog. De rechtbank stelt de waarde voor beide jaren in goede justitie vast op € 300.000.
Hof Den Haag (V-N 2022/50.1.1) oordeelt dat X, ondanks zijn ontkenning, deelnemingsrechten bezit in CATF en uit een taxatierapport van een extern waarderingsbureau blijkt dat de rechten in 2018 en 2019 nog een waarde hebben. Bij de waardering moet rekening worden gehouden met het feit dat sprake is geweest van wanbeheer bij CATF, waardoor het fonds uiteindelijk in 2020 failliet is verklaard. Het hof volgt de waardebepaling door de rechtbank (€ 300.000) voor 2015, maar stelt de waarde voor 2016 in goede justitie vast op € 200.000, gezien de dalende trend en de waardering in 2017 op € 115.640.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.19
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2