Hof Amsterdam oordeelt na de tweede verwijzing door de Hoge Raad dat de inspecteur voldoende aannemelijk maakt dat de knoflook uit China komt. De op hem rustende bewijslast is niet zo zwaar dat dit met zekerheid moet vast staan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X Ltd. doet aangifte voor het vrije verkeer van een partij knoflook. Volgens het ‘certificate of origin’ komt de partij uit Pakistan. Uit onderzoek van een Amerikaans laboratorium zou echter blijken dat de knoflook vrijwel zeker afkomstig is uit China. Het geschil betreft de uitnodiging tot betaling van douanerechten van € 98.870. Volgens Hof Amsterdam na de eerste verwijzing door de Hoge Raad (zie V-N 2013/34.7) zijn de Amerikaanse onderzoeksbevindingen betrouwbaar en de inspecteur slaagt op basis daarvan in zijn bewijslast. X Ltd. gaat wederom in cassatie. De Hoge Raad (15 februari 2019, 18/00958, V-N 2019/13.15) oordeelt dat uit de verklaring van de door het hof ingeschakelde deskundige (mevr. prof. dr. ir. Y) blijkt dat er onvoldoende inzicht is in de representativiteit van het aldaar beschikbare vergelijkingsmateriaal, zodat niet goed kan worden beoordeeld of de onderzoeksbevindingen juist zijn. Volgt wederom verwijzing naar Hof Amsterdam, die hierover moet beslissen in een volledig andere samenstelling.

Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2020/2722) oordeelt dat de inspecteur voldoende aannemelijk maakt dat de knoflook uit China komt. Uit het betoog van de deskundige volgt weliswaar dat niet zeker is of de oorsprong China is en dat de oorsprong Pakistan niet is uit te sluiten, maar de op de inspecteur rustende bewijslast is niet zo zwaar dat met zekerheid moet vast staan dat de oorsprong China is. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de deskundige de door het laboratorium getrokken conclusies - sec op basis van de analytische methode en toegepaste statistische procedure - kwalificeert als “ongetwijfeld juist”. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X Ltd. nog wel een immateriële schadevergoeding van € 500, een proceskostenvergoeding van € 262,50 en vergoeding van de betaalde griffierechten (€ 448).

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene douanewet 243

Algemene wet inzake rijksbelastingen 29e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Douane

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 augustus

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen