Belanghebbende, X, heeft samen met haar, op 10 augustus 2012, overleden zoon op hetzelfde adres gewoond. X heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 mantelzorg aan haar zoon verleend. De zoon heeft in de betreffende jaren het zogenoemde mantelzorgcompliment toegekend aan een buurtbewoner die incidenteel op hem paste als X verhinderd was. X die de enige erfgename is claimt in de aangifte erfbelasting voor het jaar 2012 de partnervrijstelling. De inspecteur weigert de vrijstelling. Ondertussen heeft de buurtbewoner het mantelzorgcompliment teruggestort aan de SVB en zijn voor X voor de jaren 2010 tot en met 2012 mantelzorgcomplimenten aangevraagd. Op 10 juni 2014 zijn deze aan X betaald. Bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2015 is de aanslag erfbelasting echter gehandhaafd. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden staat vast dat (i) X in het jaar 2011, het jaar voorafgaande aan het overlijden, mantelzorg heeft verleend aan haar zoon, (ii) de buurtbewoner een relatief geringe bijdrage aan de mantelzorg heeft geleverd en (iii) de SVB aan X voor het jaar 2011 een mantelzorgcompliment heeft toegekend. Verder heeft de inspecteur op de zitting bij het hof gesteld dat in het algemeen ook na een overlijden nog een mantelzorgcompliment kan worden aangevraagd, waardoor de partnervrijstelling van toepassing is. Volgens het hof stelt de tekst van artikel 1a, vierde lid, SW 1956, niet duidelijk als voorwaarde dat het mantelzorgcompliment op het moment van overlijden moet zijn genoten. Een genietingstijdstip van het mantelzorgcompliment na het overlijden staat volgens het hof niet aan de toepassing van de partnervrijstelling in de weg, omdat verder aan alle voorwaarden van artikel 1a, vierde lid, SW 1956 is voldaan. X heeft recht op de partnervrijstelling. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 2 februari