Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het bedrag van € 255.000 terecht bij X als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen, nu de pensioenaanspraak feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X houdt via haar bv (D bv) 33,3% van de aandelen in E bv. E bv houdt via I bv de aandelen in J bv. J bv heeft een pensioen toegezegd aan X dat gedeeltelijk in eigen beheer is opgebouwd en gedeeltelijk bij L. In 2012 stort L in verband met het faillissement van J bv het opgebouwde pensioenkapitaal van € 254.000 op een bankrekening van D bv. D bv verstrekt vervolgens diverse leningen aan (de bv van) de zoon van X. Daarnaast heeft D bv in 2012 een vordering in rekening-courant op X van € 348.000. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV op aan X. Daarbij laat hij het pensioen vrijvallen (correctie van € 255.000) en neemt hij de leningen aan (de bv van) de zoon en het restant (€ 93.000) van de rekening-courantvordering in aanmerking als winstuitdeling.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/37.1.1) oordeelt dat de inspecteur het bedrag van € 255.000 terecht bij X als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen. Het inkomen van X is in 2012 weggevallen door het faillissement van J bv en zij beschikt niet over voldoende vermogen om de rekening-courantschuld van € 348.000 te kunnen aflossen. Omdat X er niet in slaagt om overtuigend aan te tonen dat zij aan haar aflossingsverplichting kan voldoen zonder (jaarlijkse) verrekening van de pensioenuitkering met de openstaande schuld, is de pensioenaanspraak feitelijk voorwerp van zekerheid geworden. De inspecteur heeft ook terecht de geldverstrekkingen aan (de bv van) de zoon als regulier voordeel in aanmerking genomen. X is er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat de leningen konden en zouden worden afgelost dan dat wel zij en D bv zich niet bewust waren en niet bewust hadden moeten zijn van het tegendeel. Het hof is wel van mening dat de inspecteur het restant van de rekening-courantvordering ten onrechte als winstuitdeling heeft aangemerkt. Op het moment van het ontstaan van de lening was geen sprake van een onttrekking. Dan is dat later ook niet het geval. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 19b

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 5 april

33

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen