X heeft recht op pensioenuitkeringen jegens BV4. BV4 heeft geld uitgeleend aan BV2. Afgesproken is dat BV2 op deze lening aflost door pensioen uit te keren aan X. De vordering van BV4 op BV2 is ultimo 2014 opgelopen tot € 601.156. BV4 waardeert de vordering op BV2 op 1 januari 2015 af naar nihil. BV4 heeft over 2016 loonaangiften gedaan voor € 46.507 aan pensioenuitkeringen. De ingehouden loonheffingen van € 11.358 zijn niet afgedragen. In geschil is of X in 2016 belastbare pensioeninkomsten heeft genoten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X’ pensioenvordering jegens BV4 vorderbaar en inbaar is. BV4 kon de vordering op BV2 in 2016 gedeeltelijk innen om zo aan haar pensioenverplichtingen te voldoen. Dit blijkt uit de aanwezige significante betalingscapaciteit in 2016 bij BV2. Dat BV4 om haar moverende redenen van inning heeft afgezien, doet hier niet aan af. Het is dan ook aannemelijk dat de pensioenvordering door BV4 aan X betaald had kunnen worden en dus inbaar was. De vorderbaarheid is verder niet in geschil. X heeft in 2016 belastbare pensioeninkomsten genoten.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 6 juli