Hof 's-Hertogenbosch oordeelt na de tweede verwijzing door de Hoge Raad dat de golfbaan zich leent voor zelfstandig gebruik. Het beoefenen van de golfsport is namelijk objectief bezien ook mogelijk zonder clubhuis. De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is dus terecht. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Aan X bv zijn in augustus 2006 enkele percelen grond geleverd. X bv is voornemens hierop een golfbaan aan te leggen. De percelen worden in de akte van levering aangemerkt als (met btw belast) bouwterrein als bedoeld in de Wet OB 1968. De inspecteur bestrijdt dit en legt daarom een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De percelen zijn voorafgaand aan de verkrijging bewerkt. Na de verkrijging is onder meer 200.000 m³ zand aangebracht, en er zijn bruggen, beschoeiingen, duikers en bunkers gerealiseerd. Verder is op een later aangekocht belendend perceel een clubhuis met parkeerruimte gerealiseerd. Volgens Hof Den Haag is hierdoor sprake van een bouwterrein. De Hoge Raad (12 december 2014, nr. 13/01646, V-N 2015/3.16) verwijst de zaak om vast te stellen of de golfbaan enerzijds en het clubhuis anderzijds zich na gereedkomen lenen voor zelfstandig gebruik. Hof Amsterdam oordeelt dat de verkrijging van de percelen is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De golfbaan leent zich zonder clubhuis namelijk niet voor zelfstandig gebruik. Volgens de Hoge Raad (19 mei 2016, nr. 16/03358, V-N 2017/32.13) heeft het hof een onjuiste toets aangelegd. De zaak wordt wederom verwezen.

Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2018/29.1.5) oordeelt dat de golfbaan zich leent voor zelfstandig gebruik. Het beoefenen van de golfsport is namelijk objectief bezien ook mogelijk zonder clubhuis. Het maakt niet uit dat de Nederlandse Golf Federatie (NGF) de aanwezigheid van een clubhuis verplicht stelt. In het buitenland functioneren namelijk ook golfbanen zonder clubhuis. De golfbaan en het clubhuis zijn dus economisch gezien niet één zaak. Op de percelen is ook geen sprake van bebouwing, hoewel de schuilhutten in beginsel als bouwwerken kwalificeren. Dit maakt van de percelen als geheel geen bebouwde grond. Het betreft namelijk houten constructies, die eenvoudig te verplaatsen zijn en slechts een uiterst klein deel van de oppervlakte beslaan. Het onbebouwde deel van de percelen kwalificeert ook niet als een 'erbij behorend terrein'. Er is namelijk geen sprake van grond dat naar maatschappelijke opvattingen behoort bij of dienstbaar is aan een gebouw. Er is ook geen bouwvergunning verleend met het oog op de bebouwing van de grond. De grond is dus geen met btw belast bouwterrein, zodat de verkrijging niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag is terecht.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15 lid 1-a

Wet op de omzetbelasting 1968 11 lid 1-a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 april

61

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen