X bv, belanghebbende, richt in december 2001 stichting E op. De stichting vormt een fonds met het doel daaruit uitkeringen te doen aan het personeel van X bv, niet zijnde uitkeringen vanwege ziekte, invaliditeit etc. Op het nettosalaris van de werknemers worden bedragen ingehouden, die aan de stichting worden afgedragen. Daarnaast stort X bv als werkgever eenzelfde bedrag in het fonds. In de jaren 2002 tot en met 2007 heeft de stichting verschillende uitkeringen gedaan aan de werknemers van X bv. De uitbetaalde bedragen werden onder meer aangewend voor kosten van een verbouwing, rijlessen van kinderen, aankoop van meubilair en vakanties. De inspecteur legt X bv drie naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen op, omdat de uitkeringen volgens hem niet zijn aan te merken als vrijgesteld loon in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel n Wet LB 1964. Volgens de inspecteur moet het fonds vijf jaar bestaan voordat daaruit vrijgestelde uitkeringen kunnen worden gedaan. Rechtbank Arnhem verklaart het beroep van X bv gegrond. De naheffingsaanslagen worden vernietigd. Naar aanleiding van het beroep in cassatie van de staatssecretaris heeft Advocaat-Generaal (A-G) Niessen een conclusie genomen.
De A-G is van mening dat de wetsgeschiedenis en de tekst van de vrijstellingsbepaling niet vereisen dat een personeelsfonds vijf jaar moet bestaan voordat het vrijgestelde uitkeringen kan doen. De referentieperiode van vijf jaar is bedoeld om toevallige verschillen tussen bijdragen van de werkgever en de werknemers in een enkel jaar te elimineren en moet worden gezien als een verlichting van de bewijslast dat werkgevers niet meer dan werknemers hebben bijgedragen. Door de ‘terugkijkperiode' te beperken tot vijf jaar, voorkomt de wetgever bewijsproblemen voor al langer bestaande fondsen. Dat doel en strekking van de regeling zich ertegen verzetten dat reeds na een korte bestaansduur van het fonds uitkeringen uit het fonds worden gedaan, blijkt noch uit de tekst van de regeling, noch uit het systeem van de wet, noch op andere wijze. De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 11
Wet op de loonbelasting 1964 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 3 september