Hof Amsterdam oordeelt dat ook personen met incontinentie aannemelijk moeten maken dat zij uitgaven hebben gemaakt voor extra kleding en beddengoed die kwalificeren als specifieke zorgkosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X claimt in zijn aangiften aftrek van specifieke zorgkosten. De inspecteur volgt die aangiften maar legt later navorderingsaanslagen IB/PVV op waarbij de aftrek van zorgkosten wegens extra kleding en beddengoed wordt gecorrigeerd.
Hof Amsterdam (V-N 2021/23.1.2) oordeelt dat ook personen met incontinentie aannemelijk moeten maken dat zij uitgaven hebben gemaakt voor extra kleding en beddengoed die kwalificeren als specifieke zorgkosten. Het is niet zo dat bij incontinentie uitgaven voor extra kleding en beddengoed worden verondersteld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat X in deze zaak niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze uitgaven heeft gedaan. Het hof verwerpt verder het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat X niet aannemelijk maakt dat belastingplichtigen waarnaar hij verwijst in vergelijkbare omstandigheden verkeerden. Ten slotte oordeelt het hof dat de rechtbank na de toekenning van een immateriële schadevergoeding X alleen een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase had moeten toekennen en niet tevens voor de bezwaarfase. De uitspraak op bezwaar is immers in stand gebleven.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Algemene wet bestuursrecht 7:15