X verricht werkzaamheden in het kader van het persoongebonden budget (PGB) van zijn zoon. De zoon woont zelfstandig, is gehuwd en heeft een fulltime baan. Voor 2017 en 2018 geeft X de PGB-inkomsten wel aan als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW), maar saldeert die geheel met kosten voor bezoeken aan ziekenhuis, restaurant en bioscoop, recreatie, kienavonden en dans- en sportactiviteiten (biljarten). De sociale activiteiten zijn volgens X belangrijk voor de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de zoon. Daarnaast ontvangen X en zijn echtgenote de zoon en zijn echtgenote wekelijks bij hun thuis. In geschil is of de inspecteur de aftrek voor 2017 en 2018 terecht voor slechts € 278 toestaat. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn de kosten voor de sociale activiteiten van de zoon geen kosten die door X als zorgverlener zijn gemaakt. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel door slechts een zeer klein deel van de ROW-kosten in aftrek toe te laten. Bij de aanslagregeling van 2014 is de aftrek namelijk uitdrukkelijk aan de orde geweest. Bij X is hierdoor de indruk ontstaan dat de inspecteur ermee akkoord was. Vervolgens zijn de aanslagen over 2015 en 2016 conform de aangiften administratief afgedaan. De ROW-aftrek van 2017 wordt conform de herziene aangifte van X vastgesteld op € 7001 en die van 2018 op € 12.065. X stelt vergeefs dat hijzelf voor deze jaren recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. Er is namelijk geen bewijs dat X ooit een Wajong-uitkering heeft gehad. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.16a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.94
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 28 januari
Informatiesoort: VN Vandaag