Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de vestigingsplaats van een onderneming verbonden is aan de plaats van waaruit de feitelijke leiding wordt uitgeoefend. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Een naar het recht van de Nederlandse Antillen en aldaar statutair gevestigde stichting heeft zich ten doel gesteld het beheren van haar vermogen en het doen van uitkeringen aan de door de Raad van Toezicht aangewezen personen. De stichting heeft X in 2008 een exorbitant bedrag geschonken en een renteloze lening kwijtgescholden. De inspecteur heeft X daarom een aanslag recht van schenking opgelegd. X vindt dit onterecht omdat het bestuur van de stichting een te Curaçao gevestigde trustmaatschappij is. De inspecteur wijst echter op het feit dat deze alleen werkzaamheden van administratieve aard uitvoerde, contractueel niet aansprakelijk was voor enige schade en een beperkte financiële bevoegdheid had. De statutair ingestelde Raad van Toezicht had het recht het bestuur te ontslaan. De in Nederland gevestigde adviseur, lid van de Raad van Toezicht, was degene die feitelijk toezicht hield. Hij was initiator van structuurwijzigingen in de stichting en initiatiefnemer van schenkingen. In hoger beroep is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/2.1.1) oordeelt dat de door de inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden, in onderling samenhang beschouwd, voldoende aannemelijk maken dat de feitelijke vestigingsplaats van de stichting in Nederland ligt. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 21 oktober