A is een van de firmanten van X vof, belanghebbende. Een van de activiteiten van X is het verrichten van sportmanagement. X bemiddelt namelijk, via A, tussen volleybalsters en buitenlandse volleybalclubs. X berekent op de facturen geen BTW. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een BTW-naheffingsaanslag op aan X. X stelt echter dat de diensten moeten worden aangemerkt als diensten verricht door raadgevende personen/adviseurs, en dat de buitenlandse clubs derhalve de opdrachtgevers zijn. Volgens X is de plaats van dienst dan niet in Nederland gelegen, zodat geen Nederlandse btw is verschuldigd. De inspecteur is echter van mening dat de verleende diensten moeten worden aangemerkt als belangenbehartiging ten behoeve van de speelsters en dat de plaats van dienst in Nederland is gelegen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de plaats van de diensten niet in Nederland is gelegen, maar in het buitenland. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X voor haar arbeidsbemiddeling in Nederland geen BTW is verschuldigd. De A-G overweegt hierbij dat de plaatsbepalingsregel zowel in art. 6a lid 3 onderdeel c Wet OB 1968 als in art. 6a Wet OB 1968 niet alleen maar geldt voor bemiddeling in verband met het intracommunautaire handelsverkeer, maar ook voor bemiddeling bij andersoortige prestaties. Ook merkt de A-G op dat de door de volleybalspeelsters te verrichten arbeid kan worden beschouwd als de prestatie waar de plaats van de bemiddelingsdienst zich naar kan richten. Deze plaats van dienst is in het buitenland gelegen. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 6a
Wet op de omzetbelasting 1968 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 17 maart