X is als belastingadviseur, bewindvoerder en executeur-testamentair betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap. Tot de nalatenschap behoren vennootschappen met onroerend goed waarvan X in het kader van de bewindvoering bestuurder is. X handelt via zijn persoonlijke holding met die vennootschappen en derden, waarbij de waarde van de onroerende zaken lager wordt vastgesteld ten gunste van de persoonlijke holding en ten nadele van andere belanghebbenden bij de nalatenschap. Tevens dient X de aangifte inkomstenbelasting ten name van de erven in. Daarbij geeft X een te lage waarde van de onroerende zaken aan, in de veronderstelling dat er verschil bestaat tussen de fiscale waarde en de economische waarde. De inspecteur legt in verband daarmee een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op ten name van de betrokken erven. X krijgt een vergrijpboete van 100% van de nagevorderde belasting. X komt in bezwaar en beroep.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet slaagt in het bewijs dat X in zijn hoedanigheid van adviseur opzettelijk een onjuiste overlijdensaangifte inkomstenbelasting heeft ingediend. Weliswaar was het gedrag van X bij samenhangende transacties rond de nalatenschap mogelijk laakbaar, maar dat – zo overweegt de rechtbank – wil nog niet zeggen dat daarmee vast staat dat de aangifte inkomstenbelasting opzettelijk onjuist is ingediend. Het beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67o
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 6 september