Belanghebbende, bv X, exploiteert een scheepswerf. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden maakt bv X gebruik van buitenlandse arbeidskrachten, afkomstig uit Polen en Roemenië. De Polen en Roemenen zijn volgens de inspecteur niet ingeleend via buitenlandse bedrijven, maar bij bv X in dienst.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 11 september 2015, 12/00845, V-N Vandaag 2015/2629) acht het, in navolging van de rechtbank, op basis van de verklaringen die tijdens de WTP's zijn afgelegd, aannemelijk dat de op de werf werkzame personen onder toezicht staan van personen die namens bv X aanwijzingen geven over de te verrichten werkzaamheden en dat de arbeidskrachten verplicht zijn deze aanwijzingen op te volgen. Ter zake van de door de Poolse en Roemeense arbeidskrachten verrichte werkzaamheden en het daarvoor uitbetaalde loon, is bv X aan te merken als de werkgever van degenen die dat loon hebben ontvangen en tot wie de arbeidskrachten in dienstbetrekking hebben gestaan. Bv X is voor dat loon de inhoudingsplichtige. Het hof is het niet eens met de boete van 50% en oordeelt dat een boete van 25% passend en geboden is. Bv X valt niet te verwijten dat opzettelijk of met voorwaardelijke opzet loonheffingen niet zijn betaald, maar zij heeft zich zodanig ernstig nalatig en met aan opzet grenzende onachtzaamheid gedragen dat er sprake is van grove schuld. Bv X is namelijk zeer ernstig nalatig geweest in het bijhouden en bewaren van administratieve bescheiden. De boete wordt nog gematigd wegens de omstandigheid dat de naheffingsaanslag is opgelegd met omkering van de bewijslast en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook wordt wegens die overschrijding aan bv X een immateriële schadevergoeding toegekend. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 3
Wet op de loonbelasting 1964 6 lid 1, letter b