De heer X is geboren in 1965 en is vanaf 1985 parttime in vaste dienst bij een postbedrijf. In 2007 treedt hij uit dienst en gaat via een uitzendbureau werken voor hetzelfde bedrijf. Dit brengt hem vervolgens in contact met vennoot-1 van vof Y, waarmee hij eind 2007 een vennootschapscontract sluit. X krijgt maandelijks een voorschot van € 1500 uit de vof. Zodra zijn vof-kapitaal meer is dan € 5000, wordt het voorschot verhoogd naar € 2000. X verricht zijn werkzaamheden met een lease-auto van de vof, die over een vervoersvergunning beschikt. In 2016 start een boekenonderzoek. In geschil zijn de IB-navorderingsaanslagen over 2009, 2011 en 2012. Volgens de inspecteur heeft X zijn inkomsten uit de vof ten onrechte aangegeven als winst uit onderneming. De navordering over 2010 mislukt door termijnoverschrijding.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur geen aanleiding had om aan de juistheid van de IB-aangiften te twijfelen, zodat er een nieuw feit is. De inspecteur stelt met succes dat de onderneming van de vof feitelijk wordt gedreven door vennoot-1. Dit blijkt onder meer uit het feit dat vennoot-1 als enige bevoegd was om voor de vof te handelen en samenwerkingsverbanden met derden aan te gaan. Later sluit zijn eigen bv met de opdrachtgevers vervoersovereenkomsten, waarin prijsafspraken staan. Voorts schrijft het postbedrijf aan vennoot-1 voor hoe de post bezorgd moet worden en dat vennoot-1 dit ten aanzien van de andere vennoten moet controleren. De conclusie is dus dat X in dienst is van vennoot-1 en dat hij loon geniet. De beroepen van X zijn ongegrond. X krijgt wel een immateriële schadevergoeding van € 2500 wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 27 mei