Belanghebbende, X, emigreert op 1 september 1970 naar Duitsland en keert op 1 mei 2006 weer terug naar Nederland. Omdat X er van uitgaat dat zij geen recht heeft op een AOW-uitkering, vraagt ze deze niet aan. Zij vraagt de AOW-uitkering vervolgens in mei 2007 toch aan. De AOW wordt, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2006, aan X toegekend. Op haar verzoek geeft het Cvz in oktober 2006 een artikel 21-verklaring af. Deze is bedoeld om bij de Nederlandse premieheffende instanties aan te tonen dat geen premie is verschuldigd. In oktober 2010 geeft X aan het Cvz door dat zij sinds 1 mei 2006 een AOW-uitkering geniet. Dit heeft tot gevolg dat X, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2006, verzekeringsplichtig is geworden voor de AWBZ en de Zvw. Verder wordt de artikel 21-verklaring, ook met terugwerkende kracht, ingetrokken. In geschil is of de artikel 21-verklaring terecht is ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2006.
De Centrale Raad van Beroep beslist tot het stellen van prejudiciële vragen. De Centrale Raad overweegt dat voor het oplossen van het geschil beslissend is vanaf welk moment X niet meer onder art. 28 Vo 1408/71 valt, omdat art. 27 Vo 1408/71 op haar van toepassing is geworden. Voor deze beoordeling is volgens de Centrale Raad van belang wanneer sprake is van een krachtens de wettelijke regeling van Nederland verschuldigd pensioen. Vanaf de datum dat Nederland het AOW-pensioen van X verschuldigd is, wordt Nederland namelijk op grond van art. 27 Vo 1408/71 het bevoegde land en valt X onder de zorgverzekering van het woonland Nederland. De Centrale Raad wijst er hierbij ook op dat er sprake is van een hiaat in de Nederlandse wetgeving, doordat X op grond van de Zvw niet met (volledige) terugwerkende kracht over een Nederlandse zorgverzekering kan beschikken. De Centrale Raad vraagt zich af of dit niet in strijd met het EU-recht is.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Premieheffing, Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Centrale Raad van Beroep
Editie: 22 oktober