Belanghebbende, X, werkt als stuurman op motorschip D. Het schip vaart niet alleen op de Rijn, maar merendeels op andere binnenwateren. In 2006 werkte X voor het in Luxemburg gevestigde E Sarl. Voor de werkzaamheden die X verricht heeft het in Luxemburgse bevoegde orgaan (L) een E101-verklaring afgegeven. In zijn IB-aangifte verzoekt X om PVV-vrijstelling en om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. X is namelijk van mening dat hij in Luxemburg is verzekerd. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Volgens hem is X namelijk in Nederland verzekerd.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt en dat de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag op hem van toepassing zijn. Vervolgens onderzoekt het hof welke betekenis aan de E101-verklaring moet worden gegeven. Het hof merkt hierbij op dat het twijfelt aan het argument van de inspecteur dat de E101-verklaring betekenisloos is omdat de verklaring een juridische basis ontbeert. Het hof wijst er vervolgens op dat L de E101-verklaring ten onrechte heeft afgegeven, en dat deze op grond van het Fitzwilliam Executive Search-arrest van het HVJ EU (10 februari 2000, nr. C-202/97), ook al is ze fout, bindend is. Volgens het hof is het echter niet boven iedere twijfel verheven dat de afgegeven E101-verklaring valt onder de reikwijdte van de Fitzwilliam doctrine. Verder overweegt het hof dat de Nederlandse beginselen van behoorlijk bestuur rechtsbescherming aan X zouden bieden, maar dat het niet boven iedere twijfel verheven is, of het EU-recht dezelfde rechtsbescherming aan X biedt. Het hof besluit daarom om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 12 februari