Belanghebbende, X, heeft de Britse nationaliteit. Sinds 1973 woont en werkt zij in Nederland. In 1977 is zij aan de slag gegaan bij het Britse Consulaat-Generaal in Rotterdam en sinds 17 november 1980 werkt zij als administratief medewerker bij het Consulaat-Generaal van de VS in Amsterdam. Volgens de SVB is X in de periode 7 november 1973 tot 18 november 1980 verzekerd geweest voor de AOW. Gedurende de periode dat zij werkzaam is geweest bij het consulaat van de VS, was zij volgens de SVB niet voor de AOW verzekerd. Rechtbank Amsterdam oordeelt dat X ook vanaf 18 november 1980 verzekerd was voor de AOW. De rechtbank overweegt daarbij dat de Britse nationaliteit van X gelijkgesteld wordt met de Nederlandse nationaliteit en dat aangenomen moet worden dat X duurzaam in Nederland verblijft. Hieraan doet de geprivilegieerdenstatus van X volgens de rechtbank niet af.

De Centrale Raad van Beroep heeft de volgende prejudiciële vragen in deze zaak gesteld: 1. Moeten de art. 2 en/of 16 EG-verordening 1408/71 aldus worden uitgelegd dat een persoon als X, die onderdaan is van een lidstaat, gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer van werknemers, op wie de sociale zekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is geweest en die vervolgens is gaan werken als lid van het bedienend personeel op het Consulaat-Generaal van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland, vanaf de aanvang van die werkzaamheden niet langer onder de personele werkingssfeer van EG-verordening 1408/71 valt? Zo neen: 2a. Moet art. 3 EG-verordening 1408/71 en/of art. 7 lid 2 EG-verordening 1612/68, aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de geprivilegieerdenstatus op X, die in dit geval onder andere bestaat uit het niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en het niet betalen van premies daarvoor, aangemerkt moet worden als een voldoende rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit? 2b. Welke betekenis moet in dit verband toegekend worden aan het feit dat X in december 1999 desgevraagd heeft gekozen voor de voortzetting van de geprivilegieerdenstatus?

[Bron Uitspraak]