Belanghebbende, mevrouw X, is schoonheidsspecialiste. Voor haar onderneming gebruikt zij een bestelauto, waarvoor zij een BPM-teruggaaf heeft gekregen. In juni 2010 verkoopt X de auto aan iemand waarvan zij dacht dat hij ook ondernemer was. De nieuwe houder kan echter geen gebruik maken van de vrijstelling van art. 13a lid 1 Wet BPM 1992. In augustus 2010 krijgt X daarom een BPM-rekening van ruim € 5000. In geschil is de vervolgens aan X op 19 oktober 2010 opgelegde naheffingsaanslag, alsmede de verzuimboete. Het bezwaar van X wordt niet-ontvankelijk verklaard. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof Leeuwarden oordeelt dat X aannemelijk maakt zij naar aanleiding van de ontvangst van de BPM-rekening een bezwaarschrift heeft ingediend en overleg heeft gehad met de Belastingdienst. Het maakt niet uit dat X van deze brief, die zij op 11 oktober 2010 persoonlijk bij de Belastingdienst heeft bezorgd, geen kopie heeft. X kon er bij de ontvangst van de rekening redelijkerwijs menen dat het besluit om de BPM na te heffen reeds tot stand was gekomen. De op 11 december 2010 bij de ontvanger ingediende brief had de inspecteur moeten aanmerken als aanvulling op het bezwaar. De aanslag en de boete zijn echter wel terecht. Als binnen vijf jaar na inschrijving in het kentkeneregister niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling, dan is op dat moment BPM verschuldigd. Niet in geschil is dat de BPM door de inspecteur juist is berekend. X beroept zich vergeefs op de hardheidsclausule. Het beroep van X is slechts gegrond, aangezien de inspecteur de boete alsnog wil matigen tot € 53.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 13a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 17 september