X verhuist in 2017 van Nederland naar Zweden. Vanaf dat moment is X niet langer premieplichtig in Nederland voor de premies volksverzekeringen. In zijn aangifte IB/PVV 2017 vermeldt X een bedrag van € 25.548 aan loon en € 15.136 van het UWV. Een bedrag van € 18.264 heeft volgens X betrekking op de periode waarin X in het buitenland woonde. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 stelt de inspecteur het premie-inkomen vast op € 30.730, waarvan € 15.377 betrekking heeft op de buitenlandse periode en € 15.353 op de binnenlandse periode. In de uitspraak op bezwaar stelt de inspecteur het gedeelte dat betrekking heeft op de binnenlandse periode vast op € 13.408. In het verweerschrift berekent de inspecteur het premie-inkomen op € 35.574.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat volgens de inspecteur het premie-inkomen van X hoger is dan vermeld in de uitspraak op bezwaar. Het premie-inkomen had vastgesteld moeten worden gelijk aan het belastbaar inkomen uit werk en woning (art. 8 Wet financiering sociale verzekeringen). Rekening houdend met de inkomsten van X en bedragen aan verlies uit onderneming en negatieve inkomsten uit eigen woning komt het premie-inkomen dan uit op € 35.628. Het beroep is ongegrond, maar vanwege de onduidelijkheden krijgt X wel het griffierecht vergoed.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 19 mei