Op Prinsjesdag is het wetsvoorstel Modernisering VPB-plicht overheidsondernemingen bij de Tweede Kamer ingediend. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen.

Belastingplicht

Bij overheidsondernemingen wordt het uitgangspunt ‘niet belastingplichtig, tenzij' vervangen door ‘belastingplichtig, tenzij', waarbij de ‘tenzij' is vormgegeven door het opnemen van verschillende vrijstellingen.

Als belastingplichtige wordt aangemerkt de in Nederland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, voor zover zij een onderneming drijven. Zowel de ondernemingen binnen één publiekrechtelijke rechtspersoon alsook de ondernemingen binnen één stichting of vereniging worden op basis van dit wetsvoorstel geacht tezamen één onderneming te vormen. Een publiekrechtelijke rechtspersoon dient, net als een stichting en vereniging, één aangifte in.

Voor de ondernemingen gedreven door de Staat is een aparte bepaling opgenomen. Ingevolge deze bepaling is niet de Staat, maar worden de door de Staat gedreven ondernemingen belastingplichtig. Uit praktische overwegingen worden alle ondernemingen gedreven door de Staat die behoren tot hetzelfde ministerie geacht tezamen één onderneming te vormen. Deze onderneming vormt daarmee het belastingplichtige lichaam.

Vrijstellingen

Voor zowel directe als indirecte overheidsondernemingen gaat  een aantal algemene
vrijstellingen gelden alsmede enige specifieke.

  • Algemene vrijstellingen
  1. Vrijstelling interne activiteiten: Deze vrijstelling, voor directe overheidsondernemingen, geldt als een onderdeel van een publiekrechtelijke rechtspersoon naast de interne activiteiten ook activiteiten aan derden verricht.
  2. Vrijstelling uitoefening overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden: Deze vrijstelling is alleen van belang voor indirecte overheidsondernemingen, en vindt geen toepassing als met de uitoefening van een overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid in concurrentie wordt getreden met private partijen.
  3. Vrijstelling voor ‘quasi-inbesteding': Van ‘quasi-inbesteding' is sprake als een publiekrechtelijke rechtspersoon een activiteit niet aan de markt uitbesteedt, maar in wezen nog steeds zelf doet, zij het in een afzonderlijk privaatrechtelijk lichaam.
  4. Vrijstelling samenwerkingsverbanden tussen publiekrechtelijke rechtspersonen en/of privaatrechtelijke overheidslichamen. Deze vrijstelling is van toepassing als aan drie cumulatief geldende voorwaarden is voldaan.
  • Specifieke vrijstellingen
  1. Academische ziekenhuizen: Indien de werkzaamheden van een belastingplichtige uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor 90% of meer) bestaan uit het verrichten van werkzaamheden als academisch ziekenhuis is van rechtswege een subjectvrijstelling van toepassing. Is dat niet het geval, dan is van rechtswege een objectvrijstelling van toepassing.
  2. Bekostigd onderwijs en onderzoek: Deze vrijstelling is van rechtswege van toepassing als de activiteiten van de belastingplichtige uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor 90% of meer) bestaan uit bekostigde onderwijs- of onderzoeksactiviteiten. Zo niet, dan wordt het resultaat uit die onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van rechtswege vrijgesteld. Dit betreft een objectvrijstelling.
  3. Zeehavenbeheerders: Ten slotte wordt in dit wetsvoorstel voorzien in een tijdelijke vrijstelling voor vijf met naam genoemde indirecte overheidsondernemingen en één met naam genoemde directe overheidsonderneming.

Inwerkingtreding

De wet treedt in werking op 1 januari 2015, en geldt voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016.

[Wetsvoorstel]

[Memorie van toelichting]

[Nader rapport]

[Advies Raad van State]

 

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2014

Editie: 17 september

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen