Het belastingpakket 2019 bestaat uit zeven wetsvoorstellen aangevuld met het implementatievoorstel ATAD1. Hieronder behandelen we de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1).
De Staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking)’ op Prinsjesdag 2018 ingediend bij de Tweede Kamer.
Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de laatstelijk gerectificeerde EU-richtlijn tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (ATAD1). De richtlijn dient – behoudens enkele uitzonderingen – op 31 december 2018 in wetgeving te zijn omgezet.
Het wetsvoorstel regelt:
- de introductie van twee nieuwe maatregelen: de earningstrippingsmaatregel en de CFC-maatregel.
- aanpassing van de bestaande exitheffing zodat deze voorziet in een verplichte eindafrekening bij grensoverschrijdende verplaatsing van ondernemingsactiviteiten in combinatie met een verplichte step-up in de lidstaat van binnenkomst. Ook moet in EU-situaties het op verzoek van de belastingplichtige mogelijk zijn om in plaats van direct af te rekenen, de heffing over een periode van vijf jaar in termijnen te voldoen.
Anders dan verwacht bevat het wetsvoorstel geen maatregel gericht tegen het gebruik van hybride structuren. Die wordt opgenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van ATAD2 met als datum inwerkingtreding 1 januari 2020. Een conceptwetsvoorstel voor de implementatie van de maatregel wordt in 2018 door middel van een internetconsultatie voor openbare consultatie aangeboden.
De earningsstrippingmaatregel
De earningsstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van de per saldo verschuldigde rente op derden- en concernleningen. Dit is het verschil tussen de rentelasten en rentebaten ter zake van geldleningen en daarmee vergelijkbare overeenkomsten (saldo aan renten). Aan de hand van een vast percentage van “earnings before interest, tax, depreciation and amortisation” (grof gezegd het brutobedrijfsresultaat, EBITDA) wordt het saldo aan renten in aftrek beperkt. Wanneer het bedrag aan aftrekbare rentelasten van de belastingplichtige hoger is dan het bedrag van de belastbare rentebaten, wordt de aftrekbaarheid van het saldo aan renten beperkt tot maximaal 30% van de EBITDA van de belastingplichtige of tot maximaal € 1 miljoen, indien dat hoger is dan 30% van de EBITDA.
Voor de bepaling van de EBITDA wordt de naar fiscale maatstaven bepaalde winst van de belastingplichtige als uitgangspunt genomen, waardoor vrijgestelde inkomsten niet worden meegerekend. Door de fiscale EBITDA als uitgangspunt te nemen wordt de renteaftrek gekoppeld aan de belastbare economische activiteit van een belastingplichtige.
Als gevolg van deze generieke benadering van renteaftrek wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld de aftrekbeperking voor bovenmatige deelnemingsrente, de aftrekbeperking voor bovenmatige overnamerente en de beperking van de verrekening van verliezen voor houdster- en financieringsmaatschappijen af te schaffen. De specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage blijft bestaan.
De CFC-maatregel
Doel van deze maatregel is om te voorkomen dat bedrijven winst verplaatsen naar een dochtermaatschappij in een land met een laag belastingtarief. Een deel van het inkomen van de CFC moet aan de Nederlandse belastinggrondslag wordt toegevoegd. Eerst moet worden nagegaan of sprake is van een laagbelaste gecontroleerde buitenlandse vennootschap (controlled foreign company, CFC). Dat is zo als een belastingplichtige een belang heeft van meer dan 50% in een lichaam of een vaste inrichting heeft. Dat lichaam of die vaste inrichting moet zijn gelegen in een laagbelastende staat (geen of minder dan 7% winstbelasting) of in een staat die is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties en er geen sprake is van een “wezenlijke economische activiteit”. Daarvoor geldt o.a. een loonkostencriterium van € 100.000 en de eis van een kantoorruimte die gedurende ten minste 24 maanden ter beschikking staat.
Als sprake is van een CFC dan wordt het positieve saldo aan niet (tijdig) uitgekeerde besmette voordelen (dat zijn naar Nederlandse maatstaven bepaalde rente, royalty’s en dividenden, verminderd met de daarmee verband houdende kosten) tot de winst van de belastingplichtige gerekend. In het geval van een vaste inrichting is de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten niet van toepassing.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht
Dossiers: Prinsjesdag 2018
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 19 september