Op Prinsjesdag is de Overbruggingswet box 3 bij de Tweede Kamer ingediend.

Het pakket bestaat uit zeven wetsvoorstellen. Naast de Overbruggingswet box 3 gaat het om Wet rechtsherstel box 3, Belastingplan 2023, Wet minimum CO2-prijs industrie, Wetsvoorstel delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen, Wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en tenslotte het Wetsvoorstel kindgebonden budget en AOW. Hieronder behandelen wij de Overbruggingswet box 3.

Met dit wetsvoorstel (kamernummer 36204) beoogt de wetgever de belastingheffing over vermogen te baseren op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Deze wet treedt naar verwachting in werking op 1 januari 2023.

Op 24 december 2021 wees de Hoge Raad het zogenoemde Kerstarrest, in welk arrest hij oordeelde dat het huidige box 3-stelsel in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De huidige systematiek van box 3 gaat uit van een forfaitaire samenstelling van het vermogen, waarbij belastingplichtigen geacht worden zowel spaar- als beleggingsvermogen te hebben.

Bij de berekening van het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen wordt volgens het onderhavige wetsvoorstel uitgegaan van de werkelijke samenstelling van het vermogen, waarbij het vermogen wordt onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Iedere categorie kent een eigen forfaitair rendementspercentage. Voor de verdere berekening van het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen wordt verwezen naar de toelichting van het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3.

Peildatumarbitrage

Het wetsvoorstel bevat een regeling ter voorkoming van peildatumarbitrage. Peildatumarbitrage doet zich voor door voor de peildatum van 1 januari overige bezittingen tijdelijk om te zetten in banktegoeden, dan wel tijdelijk meer schulden aan te gaan. De voorgestelde bepaling voorkomt dat deze tijdelijke omzettingen tot een lagere belastingheffing leiden.

De arbitrageperiode bedraagt drie maanden die aanvangt voor en eindigt na de peildatum. Dit betekent allereerst dat transacties die voor 1 oktober en na 31 maart zijn gedaan buiten de regeling vallen. Ten tweede leidt dit ertoe dat op transacties waartussen meer dan drie maanden zijn verstreken de regeling eveneens geen toepassing vindt. De regeling bevat een tegenbewijsregeling op grond waarvan de belastingplichtige aannemelijk kan maken dat aan het tijdelijk omzetten van vermogen of het tijdelijk aangaan van schulden zakelijke overwegingen ten grondslag lagen.

Het wetsvoorstel wijzigt verder enkele reeds bestaande bepalingen zodat het forfaitaire rendementspercentage bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Bronnen:

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2022, Box 3

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

102

Gerelateerde artikelen