Op Prinsjesdag is het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 bij de Tweede Kamer ingediend.
Het pakket bestaat uit zeven wetsvoorstellen. Naast de Wet rechtsherstel box 3 gaat het om Belastingplan 2023, Overbruggingswet box 3, Wet minimum CO2-prijs industrie, Wetsvoorstel delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen, Wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en tenslotte het Wetsvoorstel kindgebonden budget en AOW.
Hieronder behandelen wij de Wet rechtsherstel box 3. Tenzij anders is vermeld, geldt een datum van inwerkingtreding van 1 januari 2023.
Dit wetsvoorstel (kamernummer 36203) vormt de wettelijke vertaling van het Besluit rechtsherstel box (stcrt. 2022-17063, V-N 2022/34.3). Hiermee beoogt de wetgever rechtsherstel te bieden voor belastingplichtigen die aan de massaalbezwaarprocedures over de jaren 2017 tot en met 2020 hebben deelgenomen en voor belastingplichtigen wiens aanslagen op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of waren vastgesteld. Deze wet vindt ook toepassing op aanslagen over de kalenderjaren 2021 of 2022 en treedt naar verwachting met terugwerkende kracht per 1 juli 2022 in werking.
Op 24 december 2021 wees de Hoge Raad het zogenoemde Kerstarrest, in welk arrest hij oordeelde dat het huidige box 3-stelsel in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De huidige systematiek van box 3 gaat uit van een forfaitaire samenstelling van het vermogen, waarbij belastingplichtigen geacht worden zowel spaar- als beleggingsvermogen te hebben. Bij de berekening van het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen wordt volgens het onderhavige wetsvoorstel uitgegaan van de werkelijke samenstelling van het vermogen, waarbij het vermogen wordt onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Iedere categorie kent een eigen forfaitair rendementspercentage.
Het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen wordt als volgt vastgesteld. Allereerst wordt het rendement per categorie bepaald. Vervolgens wordt de totale omvang van het behaalde rendement berekend door het totale rendement over de bezittingen te verminderen met het rendement van de schulden. Deze totale omvang wordt dan gedeeld door de rendementsgrondslag. Voor de berekening van de rendementsgrondslag geldt de huidige wettelijke definitie. Deze definitie gaat uit van de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Uit deze berekening volgt het effectieve rendementspercentage. Daarna wordt het effectieve rendementspercentage vermenigvuldigd met de grondslag sparen en beleggen. Dit is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingsvrije vermogen. Het resultaat is het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen.
Het wetsvoorstel voorziet ook in gevallen waarin bij het verlenen van rechtsherstel meer uitgaven voor specifieke zorgkosten of aftrekbare giften in aftrek komen. In zo’n geval wordt in afwijking van art. 2.17 lid 3 Wet IB 2001 aangesloten bij de verdeling die door de fiscale partners in de aangifte ten aanzien van die uitgaven is gekozen. Fiscale partners kunnen, indien de aanslag van de belastingplichtige of zijn partner nog niet onherroepelijk vaststaat, opteren voor een andere verdeling op grond van art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001. Indien beide aanslagen onherroepelijk vaststaan, dan kunnen zij een verzoek om ambtshalve vermindering indienen.
Als laatste voorziet het wetsvoorstel in een regeling ter voorkoming van dubbele belasting.
Bronnen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Dossiers: Prinsjesdag 2022, Box 3
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief