Volgens Rechtbank Noord-Holland is er sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de independent contractors en een verkoop- en marketingbedrijf. Aan de wil van partijen ten aanzien van de juridische kwalificatie van hun overeenkomst komt geen doorslaggevende betekenis toe.

Belanghebbende, X bv, houdt zich bezig met het leveren van verkoop- en marketingdiensten voor goede doelfondsen en aanbieders van energie, telecommunicatie en beveiligingsdiensten. Zij maakt daarbij gebruik van de diensten van zogenaamde ‘independent contractors' (hierna: IC's). Met deze IC's gaat zij een zogenoemde ‘overeenkomst van opdracht' aan. In die overeenkomst komen partijen uitdrukkelijk overeen dat het niet hun bedoeling is een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de arbeidsrelatie tussen X bv en de onderscheiden IC's wel moet worden gekwalificeerd als een privaatrechtelijke dan wel een fictieve dienstbetrekking. Gevolg is de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonheffingen. X bv komt in beroep.

Volgens Rechtbank Noord-Holland komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de wil van partijen ten aanzien van de juridische kwalificatie van hun overeenkomst. De werkelijk bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen zijn beslissend. De rechtsverhouding tussen X bv en de ‘IC's' is een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Aan alle elementen (de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, het gedurende zekere tijd verrichten van arbeid, de verplichting loon te betalen, en het aanwezig zijn van een gezagsverhouding is voldaan. Het beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 10

Burgerlijk Wetboek Boek 7 610

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 27 maart

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen