Het HvJ EU oordeelt dat het in strijd met het EU-recht is dat België het gebruik voor privédoeleinden door personeel van een belastingplichtige rechtspersoon van een gedeelte van een gebouw van die belastingplichtige behandelt als een vrijgestelde dienstverrichting ex art. 13, B Zesde btw-richtlijn, indien dat goed het recht op aftrek van voorbelasting heeft doen ontstaan.

Het Belgische BLM nv verkrijgt eind 2003 een zakelijk recht van vruchtgebruik voor twintig jaar op een onroerend goed. BLM nv heeft in het pand een kantoor en een archieflokaal en betaalt btw ter zake van de transactie. De betaalde btw wordt in aftrek gebracht. De Belgische Belastingdienst is van mening dat een deel van de btw niet aftrekbaar is, omdat de dga van BLM nv een deel van het pand bewoont met zijn gezin en dat er daarom sprake is van een vrijgestelde dienstverrichting. De Belastingdienst stelt hierbij dat privégebruik van een onroerend goed een handeling is die van btw is vrijgesteld. De Belgische rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het in strijd met het EU-recht is dat België het gebruik voor privédoeleinden door personeel van een belastingplichtige rechtspersoon van een gedeelte van een gebouw van die belastingplichtige behandelt als een vrijgestelde dienstverrichting ex art. 13, B Zesde btw-richtlijn, indien dat goed het recht op aftrek van voorbelasting heeft doen ontstaan. Het HvJ EU verwijst hierbij naar zijn arrest in de zaak Seeling van 8 mei 2003, nr. C-269/00.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 8 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen