De heer X voldoet in maart 2011 in verband met de registratie van een auto uit een andere EU-lidstaat € 451 aan BPM. Na bezwaar tegen de voldoening en de naheffingsaanslag is in verband met HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19 een teruggaaf verleend van € 53 vanwege strijd met het EU-recht. De inspecteur heeft voorts € 2 aan heffingsrente vergoed en een bezwaarkostenvergoeding toegekend van € 54,50. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet de werkelijke kosten van het bezwaar hoeft te vergoeden. De bezwaarkostenvergoeding van in totaal € 109 is ook niet te laag (zie HR 8 april 2011, nr. 10/00652, V-N 2011/19.9). Hof Den Haag oordeelt dat rente moet worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt met de dag na die van de betaling van de BPM en eindigt met de dag voorafgaand aan de dag waarop de teruggaven zijn ontvangen. Bij een verlies als onderhavige volstaat in principe het vergoeden van de wettelijke rente. X krijgt dus alsnog € 1 extra rente. Toepassing van de hogere rentevoet voor handelstransacties hoeft alleen in bijzondere gevallen. X krijgt een totale bijzondere proceskostenvergoeding (voor bezwaar, beroep en hoger beroep) wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 608,63 (incl. de inmiddels ingetrokken procedure met betrekking tot de naheffing). Deze bijzondere vergoeding wijkt af van het puntensysteem en doet daarmee recht aan de strekking van Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien de gemachtigde van X duizenden BPM-procedures heeft lopen. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht is afgeweken van het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het onverkort voor elke individuele zaak toepassen van dat puntensysteem zou namelijk leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Bovendien hebben de vergoedingen op grond van dat besluit het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (zie HR 25 september 2015, nr. 14/04107, V-N 2015/50.9). Voor het vergoeden van de rente moet worden aangesloten bij de rentevoet van art. 30f lid 5 AWR (tekst 2011 en 2012). Dit volgt uit HR 19 december 2014, nr. 13/06055, V-N 2015/2.9. Door X een hogere rentevergoeding toe te kennen, is meer vergoed dan waarop X in rechte aanspraak kan doen gelden. De klacht van X dat de rente hoger moet zijn, faalt dus. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet bestuursrecht 8:75