De inspecteur legt aan X in het kader van het Rekeningenproject navorderingsaanslagen IB/PVV op over de jaren 1990 t/m 2000, met verhogingen, respectievelijk boeten. Hof Amsterdam laat de navorderingsaanslagen grotendeels in stand, maar vernietigt de boeten, met uitzondering van de verhogingen voor de jaren 1993 en 1994. De Hoge Raad oordeelt dat het hof bij zijn beslissing over de verhogingen 1993 en 1994 rekening had moeten houden met de stelling van X, dat hij slechts voor de helft gerechtigd was tot de inkomsten uit de banktegoeden (HR 8 maart 2013, nr. 12/00448, V-N 2013/13.5). De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage (thans: Hof Den Haag). Na verwijzing erkent de inspecteur dat hij het bewijs van de beboetbare feiten niet kan leveren en de verhogingen zal kwijtschelden. Nadat X zijn beroepen heeft ingetrokken, is alleen nog de proceskostenvergoeding in geschil.
Hof Den Haag oordeelt na verwijzing dat X recht heeft op een proceskostenvergoeding in verband met de voorbereiding van het opstellen van een schriftelijke conclusie door zijn gemachtigde. Deze vergoeding bedraagt € 243,50 (0,5 punt x € 487 x wegingsfactor 1). Het hof wijst het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding af.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Algemene wet bestuursrecht 8:75