De uitspraak van Hof Den Haag over het toetsingsinkomen heeft geen gevolgen voor de gang van zaken rond Bbz-uitkeringen. Dit schrijft staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.
Snel reageert hiermee op een brief van H. waarin H. stelt dat met de uitspraak van Hof Den Haag veel rechtszaken tegen de Belastingdienst zullen worden gewonnen die betrekking hebben op het toetsingsinkomen over 2014. H. stelt dat de Belastingdienst de Bbz-uitkering ten onrechte niet als inkomen beschouwt in het jaar waarin deze feitelijk is genoten. Hof Den Haag heeft op 5 april 2017, V-N 2017/35.24 geoordeeld dat het bij de voorlopige aanslag over 2014 vastgestelde verzamelinkomen welke aanslag er ten tijde van de hogerberoepsprocedure lag, bepalend is voor het toetsingsinkomen, aldus Snel. De vergelijking met de gang van zaken rond de Bbz-uitkeringen gaat naar de mening van Snel niet op omdat het karakter van de Bbz-uitkering verschilt van andere uitkeringen zoals WW-uitkeringen. Typerend voor de Bbz is dat deze bijstand eerst in de vorm van een lening wordt verstrekt en dat de gemeente pas na afloop van het jaar waarin de lening is verstrekt beslist of de lening het karakter van een lening behoudt en moet worden terugbetaald of dat de lening wordt omgezet in een gift. In het eerste geval zijn er fiscaal gezien geen gevolgen maar in het tweede geval wel, omdat pas na de omzetting van de lening in een gift er sprake is van een echte uitkering met de fiscale gevolgen van dien.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Toeslagen en zorgverzekeringswet
Editie: 21 juni