Staatssecretaris Snel van Financiën vindt een maatregel die een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven waarborgt en fungeert als een soort vangnet, een effectieve manier om resterende risico’s op grondslaguitholling en winstverschuiving aan te pakken. Dit soort internationale afspraken kunnen ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven. Dit schrijft Snel in een brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van pijler 2 van het OESO/IF-project.
De maatregelen uit pijler 2 van het OESO/IF-project hebben als doel een minimumniveau van winstbelasting bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen. De OESO heeft op 8 november 2019 een consultatiedocument gepubliceerd over pijler 2. Snel gaat in deze brief in op de inhoud van de voorgestelde pijler 2-maatregelen. Landen blijven vrij om een eigen winstbelastingsysteem in te richten en een eigen winstbelastingtarief te kiezen. De voorgestelde pijler 2-maatregelen zijn erop gericht om landen de vrijheid te geven bij te heffen als inkomen van een internationaal opererend bedrijf buiten het eigen land niet tenminste tegen een minimum effectief tarief in de heffing wordt betrokken. De OESO is bezig met het opstellen van impact assessments om te bepalen wat het effect op de belastingopbrengst van verschillende landen is. Snel verwacht vooralsnog niet dat andere landen door de pijler 2-maatregel mogen gaan bijheffen over in Nederland behaalde winsten. Hij verwacht dat belastingplichtigen die gebruik maken van de innovatiebox in de regel niet tegen bijheffing in het buitenland zullen aanlopen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 25 november