Belanghebbende, X, en Y drijven in firmaverband een onderneming. X brengt zijn onderneming per 6 oktober 2008 geruisloos in C bv in. X bedingt hierbij een lijfrente voor zijn FOR. Medio 2010 maken X en C bv een schriftelijke stamrechtovereenkomst ter zake van de lijfrente op. De inspecteur stelt dat op het moment van inbreng slechts een voornemen tot het bedingen van een lijfrente aanwezig was, en dat de lijfrenteovereenkomst op dat moment nog niet tot stand was gekomen. Hij corrigeert daarom de afgetrokken lijfrentepremie.
Hof Den Haag oordeelt dat X op het moment van inbreng van zijn onderneming in de bv een lijfrente heeft bedongen van de bv voor het bedrag van de FOR. Volgens het hof is de schriftelijke stamrechtovereenkomst niets anders dan de schriftelijke vastlegging van hetgeen partijen ten tijde van de inbreng voor ogen stond: het aangaan van een kwalificerende lijfrenteovereenkomst. Het hof wijst hierbij naar de bewoordingen in de notariële inbrengakte en de passivering van de stamrechtverplichting op de openingsbalans. Het hof vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.67
Wet inkomstenbelasting 2001 3.128
Wet inkomstenbelasting 2001 3.124