Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de bepaling van de kapitalisatiefactor gebruik mocht maken van transacties van panden in verhuurde staat.

X is eigenaar van een onroerende zaak in de gemeente Hilversum bestaande uit kantoren en parkeerplaatsen. In geschil is de WOZ-waarde 2012 van de onroerende zaak.

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de bepaling van de kapitalisatiefactor gebruik mocht maken van transacties van panden in verhuurde staat. De verwijzing van X naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014 (nr. 13/04068, V-N 2014/22.19) gaat volgens de rechtbank niet op, reeds omdat in dit geval zowel het object van X als de referentieobjecten rond de waardepeildatum werden verhuurd. Bovendien gaat het in art. 17 lid 2 Wet WOZ om ficties, waarbij geldt dat het niet noodzakelijk is dat iedere transactie aan alle ficties voldoet. Er kan van worden uitgegaan dat de meest biedende fictieve koper als bedoeld in art. 17 Wet WOZ, het kantoorgebouw op de waardepeildatum zal willen verwerven voor de bestemming verhuur. Deze koper zal zich bij het bepalen van de te betalen prijs daarom richten op de marktconforme verkoopprijzen van verhuurde kantoorgebouwen op die datum. Nu de verkoopprijzen en de huurwaardes van de verkoopcijfers bovendien leiden tot een kapitalisatiefactor tussen de 13,4 en de 11,5 kan niet worden gezegd dat de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor van 11,2 voor het kantoorgebouw te hoog heeft vastgesteld. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland

Editie: 12 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen