X is eigenaar van een winkelpand. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 2.739.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven verklaart het bezwaar ongegrond. X komt in beroep. Hij staat primair een waarde voor van € 1.999.000 en subsidiair van € 3.629.000.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente de WOZ-waarde voldoende aannemelijk maakt. De rechtbank verwerpt het standpunt van X dat de gemeente niet alle stukken in het geding zou hebben gebracht en dat de gemeente het motiveringsbeginsel zou hebben geschonden. Anders dan de heffingsambtenaar vindt de rechtbank niet dat sprake is van misbruik van procesrecht. Wel merkt de rechtbank het door X in beroep subsidiair bepleiten van een hogere waarde aan als strijdig met de goede procesorde. De rechtbank verwijst naar Hof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:649. De rechtbank gaat voorbij aan het subsidiaire standpunt van X. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 2 juni