Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank in haar dictum ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van het beroep.

Belanghebbende, X, heeft beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 met vergrijpboete en heffingsrentebeschikking. In hoger beroep stelt de inspecteur dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank in haar dictum ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van het beroep. Dit ondanks het feit dat de inspecteur zich in eerste aanleg gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het beroep wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is en ook bij dat standpunt is gebleven. De rechtbank had hierover een oordeel moeten geven in de uitspraak. De door de rechtbank ter zitting over het aspect van de ontvankelijkheid gegeven verklaring, zoals blijkt uit het proces-verbaal, acht het hof niet toereikend. Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 29 mei

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen