Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen de WOZ-waarde van twee onroerende zaken. Pas in beroep stelt X voor het eerst dat de objectafbakening niet juist is, maar Rechtbank Overijssel acht dit te laat. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van een van de objecten niet aannemelijk heeft gemaakt en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar. X stelt hoger beroep in, waarna de heffingsambtenaar de WOZ-beschikkingen wegens een foutieve objectafbakening vernietigt.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank de grief over de objectafbakening ten onrechte onbehandeld heeft gelaten. De rechter moet een afweging maken tussen het belang van een belanghebbende bij behandeling van de stelling en het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure. Voor de vraag of een stelling tardief is, is onder meer van belang of de stelling tot nader onderzoek van feitelijke aard dwingt, of de wederpartij voldoende gelegenheid heeft op de stelling te reageren en of de stelling eerder had kunnen worden ingebracht (vgl. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3937, V-N 2013/30.8). Het oordeel van de rechtbank dat een niet in bezwaar ingenomen stelling reeds om die reden niet meer in beroep mag worden ingenomen, is daarom onjuist. Nu X de stelling al in het beroepschrift heeft genoemd, had de rechtbank deze stelling niet buiten beschouwing mogen laten. Ofschoon de heffingsambtenaar inmiddels aan de grief van X tegemoet gekomen is, heeft X nog wel belang bij het hoger beroep, namelijk op het punt van de proceskostenvergoeding en het griffierecht. Het hoger beroep is daarom ontvankelijk. Het hof kent een proceskostenvergoeding toe voor het hoger beroep rekening houdend met een wegingsfactor van 0,5.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Wet waardering onroerende zaken 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 2 augustus