De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep van X op betalingsonmacht mogelijk ten onrechte heeft afgewezen.
Belanghebbende, X, heeft meerdere beroepsprocedures aanhangig gemaakt bij Rechtbank Gelderland. Voor een aantal van deze procedures verzoekt hij om vrijstelling van griffierecht in verband met betalingsonmacht. Per brief van 18 april 2017 wijst de rechtbank het beroep op betalingsonmacht af. Deze afwijzing berust op het oordeel dat X onvoldoende gegevens heeft verstrekt over zijn inkomen in een periode die eindigde met de maand november 2016. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het niet betalen van het griffierecht. Een tegen deze uitspraak gericht verzet verklaart de rechtbank ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep van X op betalingsonmacht mogelijk ten onrechte heeft afgewezen. Kennelijk is de rechtbank er vanuit gegaan dat de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht bij brief van 18 april 2017 mede het onderhavige beroep betrof. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt evenwel niet dat aan die afwijzing een onderzoek naar het inkomen en vermogen van X ten grondslag heeft gelegen in de voor deze zaak relevante periode (vgl. HR 20 februari 2015, nr. 14/05176, V-N 2015/12.7). De Hoge Raad verwijst het geding naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:41